Header

In de ban van World of Tanks

Beste lezers, er is iets raars aan de hand en ik weet niet zo goed hoe ik ermee om moet gaan. Het is lastig om toe te geven en ik had niet verwacht dat het me anno 2016 nog zou overkomen, maar het is echt zo: ik spendeer momenteel belachelijk veel tijd aan een free-to-play game. Mijn eerste nieuwe game van het jaar was namelijk niet The Witness, of Firewatch, nee ook niet een van de vele fantastische titels in mijn backlog, maar World of Tanks. World of fucking Tanks! Ik weet soms niet hoe ik mezelf als gamer nog serieus kan nemen.

En het is niet eens een nieuwe game! Ik heb het jaren geleden al een tijdje gespeeld op mijn laptop en me er goed mee vermaakt, zelfs al liep het vanwege mijn specs als dikke stront door een trechter. Toen World of Tanks eind vorige maand op PlayStation 4 verscheen, was ik dus wel benieuwd hoe deze nieuwe versie speelde. En ja hoor, ik ben er opnieuw ingetrapt, harder dan ooit. “Maar Sven”, hoor ik jullie al roepen, “die gare game met die tankjes is toch alleen leuk voor vadsige Duitsers en 12-jarige Russen?” Eh ja, daar hebben jullie wel een beetje gelijk in natuurlijk. Tijd om mijn merkwaardige gedrag te verantwoorden en uit te leggen waarom World of Tanks stiekem toch best wel awesome is.

World of Tanks is typisch zo’n game waar ik op een willekeurig moment ook weer helemaal klaar mee kan zijn, maar dat moment is nu nog niet in zicht. Ik ben met mijn skills vaak nog steeds een dikke noob, maar de kills, de overwinning en het upgraden naar steeds sterkere tanks geven immens veel voldoening. Dat was echter niet meteen het geval; de beta voelde nogal onwennig en het was niet de game die ik me herinnerde. Met een paar vreemde verschillen ten opzichte van de PC-versie (zoals je tank moeten upgraden met pakketten, in plaats van losse modules), zag ik mezelf er niet opnieuw induiken. Maar ik had het mis. Wargaming heeft free-to-play namelijk tot een kunst verheven en weet precies hoe ze spelers, zelfs voor een tweede keer, helemaal moeten inpakken.

Elke populaire free-to-play game gebruikt het zelfde bekende trucje: om het zo toegankelijk mogelijk te maken en je aandacht te grijpen, verloopt de progressie in het begin lekker snel en soepel en wordt je overladen met kleine extraatjes. Je begint in World of Tanks met een handvol primitieve rupsbandvoertuigen, die je al binnen een paar potjes kunt upgraden met betere uitrusting en/of mag inruilen voor luxer rollend wapentuig. Na een paar overwinningen voel je je heer en meester op het slagveld en wil je meer. Meer snelheid, meer bepantsering en vooral meer vuurkracht om de koekblikken van het andere team succesvol lek te kunnen schieten. En daar komt het altijd zo gevreesde ‘pay-to-win’-principe om de hoek kijken.

Tanks en onderdelen research je met XP en koop je met zilver, dat je allebei verdient bij het spelen. Maar om minder lang te hoeven grinden om bij die ene indrukwekkende tier V medium tank te komen (in het begin een hele klus), kun je natuurlijk ook echt geld investeren in goud. Met goud kun je bakken met zilver en speciale Premium tanks kopen, maar nog veel mooier: het geeft toegang tot een Premium abonnement waarmee je 50% meer XP en zilver verdient in de potjes. De verleiding om dat te doen is af en toe groot. Na elk potje wordt je er in koeienletters aan herinnerd hoeveel extra je had verdiend met Premium en Wargaming geeft precies genoeg losse dagen Premium weg, zodat je kunt proeven hoe chill het is om sneller vooruitgang te boeken. Gelukkig heb ik tot nu toe de verleiding kunnen weerstaan en ik zie het als een soort experiment om te kijken hoe lang World of Tanks leuk blijft zonder ervoor te betalen.

Tot nu toe is het leuk, omdat de gameplay zo bedrieglijk simpel is. Om te winnen moeten alle tanks van het vijandige team kapot, of moet hun basis worden ingenomen. De game is altijd spannend, omdat een potje binnen de eerste minuten bepaald kan zijn na een paar slimme moves, maar vaak ook op het laatste moment nog kan omdraaien als je team de juiste gevaarlijke tanks weet uit te schakelen. Als je eigen tank kapot is, ben je klaar. Je krijgt geen respawn, maar je hoeft ook niet de rest van het potje hulpeloos toe te kijken hoe je team zonder jouw onmisbare hulp (kuch!) de nederlaag tegemoet rijdt. Je hoeft nooit te wachten en je kunt meteen terug naar de garage, om daar in een andere tank te springen voor een nieuw gevecht. Op die manier heeft World of Tanks een vreselijk hoog ‘vooruit, nog één potje dan’-gehalte, tot grote ergernis van mijn vriendin.

Hoe meer potjes je speelt, hoe beter je wordt. In normale shooters zit er voor mijn gevoel een limiet aan mijn skills, omdat mijn reactievermogen me te snel in de steek laat. Bij World of Tanks is dat geen issue, omdat je toch altijd sneller reageert dan de loop van je tank kan draaien. In plaats daarvan draait het helemaal om tactiek, teamwork (ookal lijkt het soms ieder voor zich) en je type tank op de juiste manier inzetten. Hoe hoger je level tank, hoe langer je er aan vast zit voor je een nieuwe kunt kopen, hoe beter je de sterke en zwakke punten van het apparaat leert kennen. Je gaat je op gegeven moment echt hechten aan het stuk historisch correct schroot. Soms is het zo erg, dat het lastig is om er eentje aan de kant te schuiven om plaats te maken voor een nieuwer model. Gelukkig ben je dat na de eerste one-shot kill met je shiny nieuwe ‘Königstiger’ snel weer vergeten.

Al weet ik niet of ik er echt trots op moet zijn, maar ik zou nog uren kunnen doorpraten over World of Tanks. Laten we dat maar niet doen, want dan zitten we hier om half twaalf nog en de nieuwe PU Live begint zo. Ik zie jullie vast wel een keer aan de andere kant van mijn 105 millimeter kanon!